St. Stephanuskerk (2) (HS 21)
We staan nog steeds bij de damesbanken in de kerk en daarom kunnen we nu beter even gaan zitten. De vorige keer is al opgemerkt dat deze kerk er niet altijd in deze vorm is geweest. Voorheen was er een eenvoudiger kerk. Omstreeks 1380 is er een brand geweest die de kerk verwoest heeft. Hierna is er deze hallenkerk gekomen. De vraag is nu, waarom er nadien zo’n grote kerk gebouwd moest worden. Hier kunnen we alleen maar enkele gissingen over geven.
Ten eerste kan er sprake geweest zijn van concurrentie tussen de steden. De kerk moest het symbool van de stad zijn. Dus hoe groter hoe mooier en de kerk moest vooral hoog zijn. Ten tweede kan het gelegen hebben aan de politiek van de bisschop van Utrecht. De kerk moest imposant zijn, zodat de mensen zich met de kerkdienst bezig bleven houden en hierdoor vaster verbondenheid kregen met de bisschop en indirect dus steun gaven aan hem tegen diens vijanden.
Nu zult u zich wel afvragen waar het geld vandaan kwam om zoiets groots te maken? Dat geld hoefde er niet in één keer te zijn. De bouw van de kerk in zijn huidige vorm heeft minstens 120 jaar geduurd tot ongeveer het eind van de 15e eeuw. Het waren niet alleen inwoners van Hasselt die dat geld opbrachten maar ook buitenstaanders. De Hasselters betaalden een soort belasting, een hoofdelijke omslag als bijdrage aan de kerk. De kerk had veel inkomsten uit bezittingen, huishuren, pachten e.d. zelfs in veel omliggende plaatsen (Heino, Dalfsen, Rouveen enz.).
De bisschoppen zorgden er voor dat men giften e.d. gaf aan de kerk d.m.v. aflaatbrieven. Een aflaat is een kwijtschelden van alle kerkelijke boeten die nog opgebracht moesten worden voor in de biecht beleden zonden. Enkele voorbeelden: In1380 verleent Floris van Wevelinkhoven ‘n aflaat van 40 dagen aan allen die geschenken geven voor het herstel van de verbrande kerk te Hasselt. In 1451 werd nog een aflaat verleend van 100 dagen.
Waar ook veel inkomsten uit kwamen dat was uit de altarendiensten. Bij pilaren of nissen in de kerk werden altaren gesticht. Die altaren kregen hun eigen bezittingen met daaraan verbonden pachten en uitgangen. Bij die altaren (er zijn er minimaal naar schatting 12 geweest) behoorden priesters die vele giften kregen. Elk altaar werd gesticht ter ere van iets. Vereerd werd o.a.: Maria, Nicolaas, alle apostelen en evangelisten, Bartholomeus, Laurendus, Georgius, Barbara, Cecilia, 11000 maagden, Elisabeth, het Heilige Graf en het Heilige Kruis. Als laatste nog enkele inkomsten verkregen uit giften ten behoeve van het luiden van de klok, begrafenisrechten en giften ten behoeve van de zielenrust van overledenen. © Derk Westerhof