Baangracht (3) (HS 13)
Het Mariaklooster kreeg het steeds moeilijker. De stad kreeg steeds meer invloed over de bezittingen en het klooster moest dulden dat er soldaten gehuisvest werden. Ook verbleven er belangrijke gasten in het klooster. In 1566 verbleef er graaf van Aremberg (Stadhouder van Friesland).
Landelijk veranderde de situatie. Er kwam opstand tegen het bewind van Filips II van Spanje en zo sloten de opstandige gewesten zich aan bij de Unie van Utrecht. Daardoor werd het steeds moeilijker voor de r.k. gemeente in die gewesten. Het klooster ondervond dat ook. Een kleine situatieschets geeft weer hoe. In 1583 was er een soldaat in het klooster, Claus Erasmus die ruzie maakte met de keukenjuffer in de keuken. Een zekere Antonius Holle ging er op af om te zien wat er aan de hand was. Erasmus kende hem en zei tegen hem dat hij de dag erop de stad moest verlaten samen met de heer Hendrick (de pastoor). Maar Holle lachte erom en zei dat hij de bescherming van de magistraat had. De rentmeester van het klooster “Tijmen ter Linde” trachtte de twist te stillen maar Erasmus stak naar hem met een mes en verwondde hem. Twee kloosterknechten kwamen er bij, en zo liep het niet uit de hand. Erasmus riep om zijn geweer, die de begijnen hem moesten geven, waarna hij het klooster verliet.
De stad Hasselt was niet streng reformatorisch. Ze bleef de kloosterlingen tolereren binnen de stadsmuren en zo kon het gebeuren dat er veel vervolgde rooms-katholieken hun toevlucht namen bij het klooster. In 1588 werd er een huurcontract gemaakt waarbij het Mariaklooster ruimte verhuurde aan de jofferen van het Zwartewaterklooster. Hieruit blijkt wat ongeveer de bestemming van enkele bijgebouwen aan de Baangracht was. Verhuurd werd het ziekenhuis die stond tussen de Rosmolen (zie art. Rosmolensteeg) en de Matersche kamer. Tevens werd verhuurd de kelder onder het Spinhuis. De jofferen mochten ook de bleek en de vijver gebruiken. Baangracht 7 is vermoedelijk het ziekenhuis geweest.
In 1589 werd er een commissie tot liquidatie van het klooster gevormd. Er werd een inventaris gemaakt van wat er nog in het klooster aanwezig was, zoals bedden en lakens etc. Nu het gebouw was groot en liet zich goed gebruiken maar men wist nog niet wat men met de Begijnen moest doen. In 1592 waren er nog tien begijnen en die mochten blijven waar ze waren in de kamers van het klooster en ze mochten gebruik maken van de keuken. Aan hen werd een uitkering gegeven voor hun onderhoud. Eveneens gebeurde dat met de pastoor. In 1617 stierf de laatste begijn en toen kon de stad volledig beschikken over het klooster. De bezittingen van het klooster vielen aan de stad toe. De opbrengst hiervan, zoals pacht werd gebruikt voor het onderhoud van de schooldienst en de predikant.
De stad had een pastorie in de Ridderstraat staan maar toen men in 1614 een beroep deed op een tweede predikant naast ds. P. Plancius nl. ds. Vogelius (1614 - 1630 te Hasselt) had men geen plaats voor hem en besloten werd om hem een zijgedeelte van het klooster ter bewoning te geven.
Hoe de situatie in de 17e eeuw aan de Baangracht was, hopen we de volgende keer te zien (hebt u al beet gehad?). © Derk Westerhof
historische foto: archief A. Admiraal
Jan Kijk in de Vegte heeft een mooie maquette van dit deel van de stad gemaakt.