Nieuwstraat (HS 16)
Dan staan we nu voor de Nieuwstraat. In het verleden waren er in Hasselt aanvankelijk maar twee straten. Dat waren de Hoogstraat en de Ridderstraat. Wat later moet er een derde bijgekomen zijn en die werd ter onderscheiding van de oudere straten de Nieuwstraat. Zo wordt het in 1450 ook uitdrukkelijk gesteld als Johan Dirx en Grete zijn vrouw een jaarrente overdragen uit hun huis aan “de nije strate”.
Rechts aan de Prinsengracht ziet u nu een parkeerplaats. Dit is nu een open plek maar daar heeft vroeger een huis gestaan.* In het begin van de 19e eeuw woonde hier een winkelier “Johannes van der Vecht”. Tussen dit huis en het nu nog aanwezig pand aan de gracht liep een uitgang of pad. Voor de 17e eeuw stonden er aan de rechterzijde van de Nieuwstraat tot daar waar de Regenboogstraat begint geen huizen (misschien één).
Aan de linkerzijde valt direct de school en de kerk op. De school van de stad was er al in 1832. De kerk al vanaf 1852, werd in 1856 verkocht aan “De Gereformeerde Kerk onder het Kruis” en in 1913 verrees er een geheel nieuw kerkgebouw.
Lopen we weer iets verder dan zien we eerst links de Regenboogstraat en daar op de hoek ligt een pand dat aan het eind van de 18e eeuw toebehoorde aan oud&8209;burgemeester Hendrik Jacob van der Vecht. Hiernaast ligt het gerestaureerde pand Nieuwstraat 7. Let u eens op de gevel. Deze gevel draagt de afbeelding van een koe. Dit huis stond bekend als “De Gildenkamer” en werd in 1754 aan de gilden toegewezen voor vergaderingen e.d. Waar was dat voor nodig zult u zich misschien afvragen? Gilden dat waren verenigingen van ambachtslieden die een zelfde beroep uitoefenden. De ambachtslieden van een zelfde beroep hadden zich bij een gilde aangesloten om diverse redenen.
In de eerste plaats kregen ze hierdoor rechtszekerheid doordat hun rechten en plichten vastgelegd waren in een verordening (keur). Ten tweede kon men hierdoor vreemde ambachtslieden uit de stad weren en had men minder concurrentie te vrezen. Ten derde hadden ze geen onderlinge concurrentie meer.
De keur van het gilde regelde o.a. de prijzen, het arbeidsloon en de arbeidstijden. De oprichting van een gilde was te vinden in een z.g.n. gildebrief, die goedgekeurd moest worden door het stadsbestuur. In Hasselt kwamen enkele stichtingen al voor in de 15e eeuw. De naam van zo’n broederschap of gilde was vaak opgedragen aan een beschermheilige of gildepatroon. Zo was er één gesticht in 1408 door schepenen en raad van de Broederschap des Heiligen Sacraments. In 1418 de Broederschap ter ere van de H. Maagd Maria of ook wel het O.L. Vrouwengilde.
Elk gilde had vaak zijn eigen priester en altaar in de St. Stephanuskerk. De voornoemde gilden hadden in 1443 een gemeenschappelijke priester. Andere gilden waren: Het Maria ter Sneelgilde (lakenkopers), Het Crispinusgilde (schoenmakers), Het St. Lucasgilde (schilders, goudsmeden, glazenmakers, steenhouwers en beeldhouwers e.d.).
In deze gilden die machtig waren in de stad kon een buitenstaander zich niet zo gauw indringen. Wilde men lid worden dan moest men of een proefstuk leveren of een hoge inkoopprijs betalen. Alleen joden konden uitdrukkelijk niet in het gilde. Daarom zie je hen meestal buiten het gildewezen gedwongen in vrije beroepen (geldleners, marskramers en marktlieden). De gilden hadden dus ook veel invloed op het stadsbestuur. De volgende keer zullen we naar de Markt lopen. © Derk Westerhof *Sinds 1987 staat hier weer een woning.