Stenendijk (1) (HS 35)
U hebt de vorige keer gezien hoeveel oorlogen Hasselt gehad heeft. Voortdurend moest er aandacht geschonken worden aan de verbetering van de vestingwerken. Maar dit hoefden ze niet alleen te doen. Op de kerspellieden van Staphorst en Rouveen rustte de plicht om te helpen. Zij moesten ook helpen de stadsgrachten schoon te houden. In de loop der tijden accepteerden de mensen uit Staphorst en Rouveen dit natuurlijk niet meer. Toen Hasselt in 1622 aan hen opdracht gaf om de grachten uit te graven, weigerden ze dit.
Hasselt had ook voortdurend met militaire zaken te maken. Was het in oorlogstijd een inkwartiering van troepen, in vredestijd was er een eigen burgerwacht. Dit was niet altijd tot genoegen van de burgers. Zo werd er in de 18e eeuw een burgersergeant benoemd door de krijgsraad, tot ergernis van één van de burgers, die er een smaaddicht op maakte. Hier volgt een fragment uit dit gedicht:
Hebt ghi luiden niet vernomen wat tot Hasselt voer en quant,
door becuipingh heeft bekomen, ‘t ampt van een borgersergant.
Of de krijgsraet niet en wisten dat hie op een ander jaer,
met de raet en meente twisten en seer gaarne schoute waer.
Soud men al de parten stellen, van dien opgeblasen aep,
‘t gasthuis boeck can ‘t u vertellen, daer staet trientien ‘t sachte schaep.
Meerder sond men connen hebben, maer daer moet wat blijven in,
wilt op meen voerder letten, ijder mensche heeft een sin.
Dan gaan we nu aan de Stenendijk kijken. Daar ziet u nu een molen staan van het bouwjaar 1850. Voorheen van oudsher af stond er ongeveer op dezelfde plaats ook een molen. Wie in het bezit was van een molen was vaak ook in het bezit van het zgn. windrecht. Dit hield in dat de bezitter het alleenrecht had in de hele stad en omgeving om het koren te malen. In de 16e eeuw was het windrecht in het bezit van het geslacht van Twickelloo. Er kwam een conflict met de stad. De molen van Frederik van Twickelloo verbrandde tijdens de Gelderse oorlogen in 1528. Hij beschuldigde de burgers van de stad ervan dat zij de brand niet hadden voorkomen. Hij liet hout komen en bergen bij de Heilige Stede en stadsmuren om een nieuwe molen te bouwen. De burgers van Hasselt legden er beslag op voor gebruik; het maken van de bolwerken. Zo kwam het tot een rechtszaak tussen de stad en hem van de jaren 1540 t/m 1542, omdat de stad een nieuwe molen zou laten bouwen. De zaak werd o.m. behandeld door de richter van Hardenberg. Frederick zou f 500,‑‑ schade hebben geleden en hij gunde de stad het windrecht niet. In 1562 verkocht zijn zoon Jr. Jasper van Twickelloo de molen aan de stad. Zo was de molen in stadsbezit gekomen.
In 1674 zou de molen bij opbod verkocht en in erfpacht gegeven worden aan de meestbiedende. Men ging als volgt te werk: De verkoper stak een paar kaarsen aan. Degene die bij het opbranden van de kaarsen het meest geboden had verkreeg de molen. Aldus kreeg Henric Alberts Pinxterman de molen met het daarnaast gelegen molenhuis in bezit. Hij kreeg dit wel onder bepaalde voorwaarden. Hij kreeg een maalloon; hij moest éénmaal per dag met de kar in de stad komen; hij moest de molen met goede stenen onderhouden; de burgers uit de stad mochten alleen maar bij hem malen; er mocht geen molen in de buurt bijgebouwd worden. Daar deze verkoop gedaan werd tijdens de regering van de bisschop van Munster (bezettingsperiode) mochten de burgers de 3e juli tegen klokslag half drie hun bezwaar tegen de verkoop kenbaar maken op het stadhuis. In 1783 mocht er een nieuwe molen gezet worden. Deze kwam aan burgemeester Willem Buisman. De erfgenamen van hem verkochten de molen in 1822. © Derk Westerhof
historische foto: Beeldbank Cultureel erfgoed Nederland nr: 154886